Bourgonjetoren
Op de rekeningen werd vermeld: "elzen palen, bestemd ‘totten gruntwerc vanden rondeel van de nijen toern". Tevens kocht men 664 voet Bentheimersteen voor de toren en een niet gespecifieerde hoeveelheid Drakenveldersteen voor de ‘bussengaete’. Op het platte dak hebben vuurmonden gestaan. In 1742 kreeg Baron van Heeckeren tot Waliën toestemming om een koepel op de toren te laten bouwen en de stadsmuur langs zijn hof te egaliseren.
De naam Martinetstoren ontleent hij aan de predikant en natuurgeleerde Johannes Florentius Martinet, (1729-'95). Hij schreef hierzijn Catechismus der Natuur. In deel I hiervan is een afbeelding van de koepel opgenomen. Het was een zedeprekerig boek over de natuur, het aardse bestaan in relatie tot de Schepper in 8 delen. Het is vertaald in de moderne talen.
De kenmerkende toren is een gedrongen geschutstoren welke in baksteen is opgetrokken. De muren bereiken in het midden een dikte van bijna 4 meter. Doordat de gracht is gedempt, zijn de mondingen van de onderste schietgaten uitwendig niet meer zichtbaar.
De kanonnen in de toren hadden een klein kaliber daar de openingen in buitenmuur slechts 22 cm. groot zijn. Men wilde de Bourgondiers maar al te graag afslaan. Later rond 1600 is in opdracht van prins Maurits het Bourgonjebolwerk , in de volksmond beter bekend als de "Bult van Ketjen", aangelegd. Het is van de vele voorbeelden van Nederlandse verdedigingswerken. Tijdens de tachtigjarige oorlog (1568-1648) ontwikkelden de Nederlanders een snel en goedkoop verdedigingssysteem. Bij dit systeem bestonden de wallen en de bastions altijd alleen uit aarde. Het voordeel was dat kogels nauwelijks schade aanrichtten; die smoorden in de aarde.